Op de slaapkamer verzamel ik de spullen voor mijn derde chemokuur. Ik bekijk de inhoud van mijn tas; boek -check-, spelletjes -check-, handcreme -check-. Geen idee waarom ik dit opnieuw meeneem, want het enige wat ik tot dusver gebruik zijn de extra sokken, iPad en de koptelefoon – check, check, check. Ik rits de tas dicht en sla hem over mijn schouder. In dezelfde vloeiende beweging voel ik de misselijkheid opkomen die net een paar dagen weg was.
Gevangen
Als we het parkeerterrein van het ziekenhuis oprijden begint de man met de hamer weer zachtjes tegen mijn schedel aan te tikken. Door de geur in de aankomsthal krijg ik meteen de chemische smaak in mijn mond van de medicatie die mijn lijf in wordt gespoten. Met iedere stap die ik zet hijst mijn lichaam een extra rode vlag op. De signalen zijn heel duidelijk; keer om en kom nooit meer terug. Inmiddels heeft mijn lichaam precies door waar en wanneer het mis gaat. Het weet hoe onvoorstelbaar groot de impact is van de twee infuuszakjes die daar binnen op mij wachten.
De vrije val duurt ongeveer een dag. Hij zorgt voor een raar gevoel in mijn lijf en maakt me moe, maar die vrije val is te doen. Na zo’n 24 uur kom ik met een genadeloze doodsmak op de bodem van een heel diep dal terecht. Het is het donkerste gat dat ik ken. De lucht drukt als een deken van lood op mijn lichaam. Daar lig ik, doodstil, terwijl iedere vezel in mijn lijf het uitgilt van de pijn. Ik lig te wachten tot mijn lichaam genoeg moed heeft verzamelt om weer op te staan. Ik tel af hoe de dagen na weken overgaan in nachten waar geen einde aan lijkt te komen.
Ik weet niet wat ik met mezelf aan moet en hoe ik dit vol moet houden. En hoewel ik niet wil klagen en er heus nog wel een deel van mij is dat beseft dat het altijd erger kan, kan ik met vlagen alleen maar jammeren. ‘Ik kan dit niet, ik wil dit niet, waarom moet ik dit doen, hoe moet ik dit volhouden, dit is het allemaal niet waard.’ Ik voel me totaal gevangen in mijn eigen lichaam en in de situatie.
Het enige wat me een beetje op de been houdt zijn plannen voor de toekomst. Een toekomst zonder kanker, zonder chemokuren en eentje vol leven. Ergens op de bodem van die put heb ik mezelf beloofd deze tijd in te halen. In mijn hoofd plan ik een reis van minimaal 21 weken. Van China naar Borneo, naar Indonesië, naar India, naar Nepel en naar Sri Lanka. In gedachten wandel ik over de Chinese Muur en vaar ik door de jungle van Borneo terwijl de orang-oetangs door de bomtoppen slingeren. Ik val in slaap onder een sterrenhemel op een hagelwit strand op Sri Lanka, wandel door de bergen in Nepal en volg een yogaretraite in India.
Mijn hoofd blijkt mijn enige medicijn. Dat hoofd wat me de afgelopen jaren zo in de weg heeft gezeten. Omdat het zo veeleisend was, dingen niet los kon laten, altijd aan stond en de meest bizarre scenario’s kon bedenken. Datzelfde hoofd kan er nu voor zorgen dat ik heel even mijn lichaam kan verlaten. En terwijl mijn lijf voor de derde keer op rij van de afgrond wordt gesmeten duik ik heel diep in mijn hoofd. Mijn liefde en ik rijden op een scootertje door de reisvelden van Bali. De zon verwarmt mijn huid terwijl de wind door mijn lange haren waait. Als we neerploffen op het strand trek ik een fles wijn uit mijn rugzak. We zijn precies op tijd om de zon in de zee te zien zakken. Ik begraaf mijn voeten in het verwarmde zand en neem een slok wijn. Ik kruip tegen mijn liefde aan en fluister: ‘Dit is precies de plek waar ik nu wil zijn.’