Sinds ik op 1 oktober om 8u20 het ziekenhuis binnenliep is mijn lijf niet meer van mij. Het is van alle artsen en verpleegkundigen die ik tegenkom. Van alle specialisten die prikken, poken en voelen. Soms pijnlijk, soms ongemakkelijk en met enige regelmaat op plekken waar ik niet iedereen laat komen. Het aantal mannen dat sindsdien aan mijn boobies heeft gezeten is verdrievoudigd ten opzichte van een half jaar geleden en het aantal vrouwen dat tussen mijn benen heeft rondgekeken met zeshonderd procent gestegen.
Het went nooit
In de afgelopen vijf maanden ben ik 44 keer in een ziekenhuis geweest. Ik zat achttien keer tegenover een arts en acht keer tegenover een verpleegkundige. Ik kreeg een mammografie, zes echo’s (waarvan vier inwendig), liet een biopt afnemen, zette zo’n twintig hormoonspuiten in mijn lijf en onderging een eicelpunctie. Ik liet 25 keer mijn bloed prikken, lag vier keer onder een MRI, één keer onder een PET-scan en liet een aantal röntgenfoto’s maken. Ik liet drie eicellen en acht embryo’s invriezen, lag zes nachten opgenomen in het ziekenhuis met overstimulatie en bracht een weekendbezoekje aan de SEH. Meer dan vijftig keer doorboorde een naald mijn huid. Twee keer werd er met een veel te grote naald een rijstkorrel onder mijn huid achter gelaten en negen keer werd er een infuus aangelegd. Soms ging dat in een keer, maar er werd regelmatig mis geprikt (au), één keer moest het zelfs met grof geweld gebeuren met behulp van een echo (AU met hoofdletters) en een keer raakte mijn ader ontstoken (beetje au). Ik kreeg een picclijn en moest deze sindsdien vijftien keer laten verzorgen en doorspoelen.
Ergens had ik verwacht dat het zou wennen. Nu ben ik gelukkig nooit bang geweest voor naalden of voor bloed, maar mijn afkeer voor alles wat met het ziekenhuis te maken heeft wordt steeds groter. Want hoewel ik me in het gebouw en bij de mensen die het bewonen steeds meer thuis voel, wordt mijn afkeer tegen de behandelingen die ik er moet ondergaan steeds groter. Al het prikken, poken en voelen begint zijn tol te eisen. Iedere keer dat mijn lijf zich schrap moet zetten kost het me meer moeite om mijn tranen te bedwingen.
Iedere naald die erin moet, iedere pleister die van mijn steeds gevoeliger wordende huid wordt getrokken en alle pijntjes die mijn lijf voelt zorgen ervoor dat het steeds meer op slot schiet. Het probeert zich af te schermen van de boze ziekenhuiswereld die zonder pardon de regie over mijn lijf en leven heeft overgenomen. Mijn lijf staat steeds meer onder spanning en begint te piepen en te kraken onder de zware last die het moet dragen. Mijn rug zit vast, mijn heupen doen pijn en ik lig vaak verkrampt in mijn bed. Aanraken is niet meer fijn en mijn lijf houdt het liefst iedereen op afstand terwijl het eigenlijk zo graag wordt vastgehouden nu.
Mijn hele lijf schreeuwt om ontspanning. Om alles los- en toelaten. Het verlangt naar een dagje sauna en een heerlijke massage. Het verlangt naar zo’n eerste slok wijn die de ontspanning in je lichaam laat lopen. Maar dat alles kan en mag nog niet. Heel soms lukt het me om een beetje te ontspannen, maar zodra ik die ontspanning toelaat komen ook de tranen. Van alle pijn die ik heb weg gezucht en verbeten. Van wat mijn lijf allemaal wordt aangedaan. Het zijn alle tranen die ik de afgelopen vijf maanden heb bedwongen. Die tranen voelen heel eng en onveilig. Ik ben bang om het verder toe te laten, want ik heb het gevoel dat als ik eenmaal loslaat ik in duizend stukjes uiteen val en mezelf niet meer bij elkaar kan rapen. Dus houd ik vol en houd ik vast. En ondertussen tel ik de dagen af tot dat mijn lichaam weer helemaal van mij is.