Ik hoor een auto toeteren. Als ik door het raam kijk zie ik mijn moeder zwaaien vanachter het stuur. Ik trek mijn jas aan en grits mijn chemotas van de vloer. ‘Hoe gaat het?’ vraagt ze als ik instap. Ik mompel een beetje nukkig ‘ok’ terwijl ik mijn tranen probeer weg te slikken.
Het is oudjaarsdag en terwijl iedereen de champagne in huis haalt rijden wij naar het ziekenhuis voor mijn vijfde chemokuur. De auto trekt op en ik word zachtjes in mijn stoel gedrukt. Vanaf vandaag krijg ik een andere cocktail. De specialisten proberen mij op het hart te drukken dat het vanaf nu beter zal gaan en dat deze serie kuren minder zwaar zijn. Maar ik vind dat zo moeilijk te geloven en ik ben opnieuw bang voor het onbekende. Maar dat is niet het enige wat me dwars zit.
Als we voor het stoplicht staan te wachten staar ik uit het raam. Naast mij staat een flinke rij mensen voor de oliebollenkraam. Vanachter het raam ziet hun leven er zo zorgeloos uit dat ik weer een steek van jaloezie voel. Ik wil het raam opendraaien en heel hard gillen: ‘Waarom ik? Wáarom ik? Waarom ík?’ Waarom moet ik dit allemaal doen? Waar heb ik dit aan te danken? Waarom gaat iedereen gewoon door met zijn leven en waarom is de een met slechts een simpele operatie klaar met zijn kankerverhaal en moet ik voor iets wat zo ‘klein en onschuldig’ leek te zijn helemaal kapot gaan?
Ik schaam me een beetje voor deze gedachten en vind het vreselijk lelijk van mezelf. Want tja, waarom iemand anders? Ik kan er niets aan doen, maar ik ben gewoon vreselijk jaloers. Op de grote en de kleine dingen. Ik ben jaloers als ik hoor dat iemand zwanger is, op the lucky ones die de wereld over reizen en op mensen die aan een nieuwe baan beginnen. Maar ik ben vooral jaloers op de vanzelfsprekendheid die mensen ervaren, de plannen die ze maken voor een toekomst die zo zeker voor ze voelt en de zorgeloosheid waarmee dit gepaard gaat.
De laatste tijd daalt het besef in dat kanker en ik voor het leven aan elkaar verbonden zullen zijn. Na de diagnose dacht ik nog redelijk luchtig; ‘het wordt een kut jaar maar daarna gaan we back to life’. Op mijn telefoon heb ik vrij snel een app geïnstalleerd die aftelt naar 1 oktober van het volgende jaar. Zo weet ik precies hoelang mijn kankerjaar nog duurt (nog 275 dagen voor degene die het bijhouden – lees: ik). Maar ik weet inmiddels dat het een illusie dat op 1 oktober mijn normale leven weer begint. Als het allemaal goed mag gaan zullen mijn behandelingen er grotendeels opzitten, maar of ik alle operaties ga halen voor die tijd is nog maar de vraag. Daarnaast zal ik de komende 5 tot 10 jaar een anti-hormoonbehandeling krijgen. Meaning: Ik word op mijn 35e volledig de overgang in geknald. En dat doet me meer dan ooit beseffen dat op 1 oktober mijn normale leven niet begint. Want normaal bestaat niet meer. Ik ben straks een vrouw van 35 die in de overgang is, die nooit zomaar ongedwongen kinderen kan krijgen, rare tieten heeft en littekens over haar hele lijf en ziel. En dan kom ik er nog heel erg goed vanaf, want het kan ook helemaal anders aflopen.
Mijn moeder parkeert de auto en zet hem af. Ze kijkt me aan. ‘Ben je er klaar voor?’ Ik knik ja maar mijn hoofd roept nee. Ik wil terug naar mijn oude leven, al weet ik heel goed dat dit leven niet meer bestaat. Ik stap uit en recht mijn rug. Met daadkrachtige passen probeer ik mijn angst te verbloemen. Want ook al zie ik enorm op tegen het jaar dat voor mij ligt, ben ik ook blij om er eentje af te sluiten. En zo lopen we met iedere stap een klein beetje richting mijn nieuwe leven. Ik heb geen idee hoe dat eruit gaat zien. Nee, het wordt nooit meer hetzelfde, maar misschien wordt het wel beter.