Na een lange nacht in dezelfde houding voelt het alsof mijn lijf zit vast gebikt in een betonnen matras. Het is onmogelijk om me los te wrikken uit deze positie, ik probeer het al een tijdje. Beneden mij hoor ik de stemmen van mijn liefde en mijn moeder. Mijn vingers tasten het matras naast mijn hoofdkussen af op zoek naar mijn telefoon. De stemmen verstommen zodra hij overgaat.
Schuldig
Mijn lief neemt op. Aan het huilen van mijn kant weet hij precies wat hij moet doen. Met grote passen snelt hij de trap op en opent de deur al voordat ik heb opgehangen. Hij knielt naast mijn bed en slaat zijn lijf om me heen. Gesteund door zijn sterke armen lukt het me omhoog te komen. Na een paar minuten staan we op en als een bejaarde vrouw word ik de trap af begeleid; hij voorop, ik erachteraan.
Mijn hoofd en lijf moeten na 12 uur in dezelfde houding wennen om weer in beweging te komen. De wereld draait om me heen en mijn lijf voelt zo pijnlijk en breekbaar dat ik bij iedere stap bang ben om in duizend stukjes uiteen te vallen. Mijn innerlijke staat vindt via mijn stembanden en traanbuizen een weg naar buiten. Ik kan niet anders dan heel hard huilen.
In de keuken ontmoet ik de bezorgde blik van mijn moeder. Zo heeft ze me nog niet eerder gezien. Ze zet me in een stoel en mijn lijf stort zich voorover op tafel. Mijn hartslag doet vermoeden dat ik zojuist een marathon heb gelopen, van dit kleine stukje ben ik helemaal gesloopt. Ik leg mijn hoofd op mijn armen en huil. Als ik op kijk zie ik twee paar ogen die mij verschrikt aankijken. In de vier kijkers zie ik hun pijn, hun machteloosheid en hun verdriet.
De blikken doorboren mijn ziel en zorgen voor een enorm schuldgevoel. Ik voel me schuldig dat ik mijn ouders opzadel met een zieke dochter, mijn liefde met een zieke vrouw, mijn familie met een zieke zus, nicht en tante en mijn vriendinnen met een zieke vriendin. Het liefst wil ik me verstoppen. Ik wil hen geen bondgenoot maken van mijn pijn, verdriet en al helemaal niet van mijn angst. Ook al wordt die angst de laatste tijd alleen maar groter.
Steeds vaker bekruipt me het gevoel dat ik dit niet ga overleven. Nou ja, deze ronde nog wel hoor, daar geloof ik wel in. Maar ik ben als de dood dat ik, na een paar gezonde jaren, als we ons net weer een beetje veilig voelen in ons leven, alsnog het vonnis krijg: ‘de kanker is uitgezaaid, we kunnen niets meer voor u doen.’
Die boodschap, dat moment. Dat is mijn grootste angst. Niet zo zeer voor mezelf. Want hoewel ik nog geen idee heb hoe ik het leven los zou moeten laten en de weg naar de dood mij angstig maakt, geloof ik dat het net zo natuurlijk komt als het leven. Maar het besef dat de mensen van wie ik het meeste houd verder moeten leven met de dood vind ik ondragelijk. Bij dat vooruitzicht springen de tranen meteen in mijn ogen en krimpt mijn hart ineen. Met alles wat ik in mij heb wil ik hen hiervoor behoeden, ook al weet ik dat ik dat niet kan. Omdat dit lot de laatste tijd zo onvermijdelijk voelt is er een deel van mij dat denkt: ‘dan kun je net zo goed nu dood gaan’. Als een pleister die je in een keer van je huid trekt. Het blijft pijnlijk, maar niet langer dan noodzakelijk.
Als ik deze donkere gedachte uitspreek kijken de twee paar ogen mij verschrikt aan. Want met die woorden spreek ik ook hún allergrootste angst aan. En ik besef me dat we ons allemaal machteloos voelen in deze situatie, ieder op zijn eigen manier.
Zwijgend zet mijn moeder een tosti voor mijn neus. Hongerig werk ik hem naar binnen. Na een klein kwartiertje voel ik dat de energie een beetje terug komt en mijn tranen drogen op. Zoals altijd wist mijn moeder precies wat ik nodig had. Hoe machteloos ze zich misschien ook voelt in het grote geheel, de kleine dingen zijn nu van levensbelang.