Mindfuck

Samen met mijn vader neem ik plaats tegenover de arts. Iedere twee weken meld ik mij in het ziekenhuis bij de verpleegkundige of bij de internist. De gesprekken zijn kort en dienen er volgens mij vooral voor om te kijken of ik nog leef. Hier en daar wordt er wat bij gestuurd qua medicatie tegen de bijwerkingen van de chemo en nadat ze me weer wat moed hebben ingesproken kan ik weer gaan.

De arts vraagt naar mijn klachten en ik vertel hem wat ik de verpleegkundige twee dagen geleden ook heb verteld. Dat ik heb last van tintelende handen en voeten. Dat mijn vingertoppen een beetje doof zijn en dat de huid onder mijn voeten heel erg gevoelig is. Die klachten heb ik al een tijdje en nemen toe, maar vallen in het niet bij alle andere bijwerkingen en voelen dus niet echt noemenswaardig. Maar daar denkt de arts duidelijk anders over. 

‘We slaan de volgende kuur over’ zegt hij resoluut. Mijn hart maakt een sprongetje en de arts heeft meteen mijn volledige aandacht. ‘De klachten die je hebt geven aan dat de chemo je zenuwen aantast. Dat gebeurt vaker, maar dat kan wel voor blijvende schade zorgen,’ gaat de arts verder. Ik zie nog steeds niet per se de ernst van deze situatie in; een leven met dove vingertoppen maar zonder kanker lijkt mij een prima deal. ‘We slaan deze kuur over en je hoeft hem ook niet in te halen,’ besluit de arts. Deze laatste zin zorgt helemaal voor een onhoudbare jubelstemming in mijn lijf. Dit is het beste nieuws wat ik in maanden heb gekregen. 

Mijn vader zit naast me en is de enige de kritische vragen stelt: ‘Kan het geen kwaad? Wat doet dat met de prognose? Waarom gaan we deze kuur niet inhalen?’ Goede vragen, maar ik kan de moeite niet opbrengen om echt te luisteren naar de antwoorden. Mijn hoofd heeft deze ziekenhuismuren allang verlaten en in gedachten zit ik op met een glas rode wijn op een zonnig terrasje in Barcelona. Als een koe die na een lange winter eindelijk de wei in mag huppel ik het ziekenhuis uit. Het vooruitzicht van een week vakantie geeft een stoot energie die ik alleen herken uit een ver verleden.

Diezelfde nacht sta ik samen met mijn vriendinnen op Schiphol. We hebben onze leven in tassen gepropt en staan op het punt om op wereldreis te gaan. We haasten ons naar de gate. Mijn vriendinnen lopen voor mij uit, ik meld mij als laatste bij de douane. Daar wordt mijn medicijnpaspoort nauwkeurig bekeken. ‘Sorry mevrouw, u mag helaas niet mee.’ zegt de man achter het loket. Ik kijk hem vragend aan. Mijn vriendinnen zitten al bijna in het vliegtuig en roepen mijn naam. Ik wil achter hen aan maar de doorgang wordt geblokkeerd. ‘Helaas, u heeft niet genoeg chemo gehad, u gaat dood,’  zegt de man terwijl ik het vliegtuig zie vertrekken.

Ik word wakker met een loodzwaar gevoel in mijn lijf en de tranen lopen over mijn wangen. De woorden echoën in mijn hoofd en zorgen voor een steek in mijn hart. Het euforische gevoel van de dag ervoor is helemaal verdwenen. De beelden van het terrasje in Barcelona zijn vervangen door beelden van mijn eigen begrafenis. Ik probeer de woorden van de internist te herhalen en vervloek mezelf dat ik niet beter heb opgelet tijdens het gesprek. Maar hoewel ik de argumenten van de arts niet letterlijk kan herhalen, weet ik wel dat hij heel stellig was en dat dit volgens hem een verantwoorde keuze is. Met die laatste woorden probeer ik mezelf tot rust te manen.

Maar hoe vaak ik dit ook voor mijzelf herhaal, ik kan de onrust in mijn hoofd niet verdrijven. In de dagen daarna voel ik regelmatig steken in mijn borst. Hij is op sommige punten dik en pijnlijk en ik voel dingen die ik voorheen nooit voelde. Dit alles voedt de chaos in mijn hoofd. Ik ben doodsbang dat de kanker deze week ook vakantie viert en zich enorm aan het vermenigvuldigen is. Dit idee zorgt voor een gigantische mindfuck en ik besef me: ik wil helemaal geen vakantie. Ik wil chemo en ik wil het nu.